Bitloos Paardrijden
Teugeldruk
In dit blog leg ik uit welke rol teugeldruk speelt tijdens het rijden. Te beginnen met wat algemene natuurkundige uitleg, gevolgd door terugkoppeling naar ruiter & paard.
Krachten
Tijdens het paardrijden is er altijd sprake van trekkracht, duwkracht en kracht op een massa.
Trek- en duwkracht gaan samen met het oppervlak waar de kracht mee of op uitgeoefend wordt en kracht op een massa heeft te maken met de zwaartekracht.
Dit klinkt allemaal heel "zwaar", maar helaas is dat vaak ook het geval. Als ruiter zijn we ons niet bewust van de krachten die we
op het paard (in de mond of op de neus) uitoefenen terwijl we dit in onze eigen handen nauwelijks (willen) waarnemen.
Laten we eens naar de verschillende krachten kijken.
Druk (duwkracht)
Wanneer de kracht op een oppervlak duwt, dan is er een druk op dat oppervlak. De druk is evenredig met het oppervlak, omdat
druk (p, pressure/druk in Pa/Pascal) is de (duw)kracht (F, force/kracht in N/Newton) gedeeld door het oppervlak (A, area/oppervlakte in m²/vierkante meter);
p=F/A.
Druk is een vorm van mechanische spanning die het tegengestelde is van (t)rekspanning.
De omrekening is: 1 N = 0,98 kg, of: 1kg = 9,8 N.
Druk is dus de kracht op een oppervlak en wordt in Nederland altijd als kracht/m² genoemd. Een kist van 10 kg massa (= 100 N gewicht) met een
bodemplaat van 2 m²
oefent op de grond een druk uit van 100/2 = 50 N/m². Dezelfde kist op een bodemplaat van 0,5 m² oefent een druk op de grond uit van
100/0,5 = 200 N/m². Je ziet dus dat het oppervlak een grote rol speelt bij druk. Hoe groter het oppervlak, hoe kleiner de druk.
Daarom heeft een olifant grote platte poten. Zijn hele gewicht en dus de druk wordt over 4 grote poten verdeeld en de grond kan die druk aan: de olifant kan staan.
Zou je de olifant naaldhakken geven, dan zouden die onmiddellijk de grond in zakken.
Trekkracht
Trekkracht is onder andere afhankelijk van het materiaal waarmee getrokken wordt en gaat samen met grip, oftewel vasthouden/knijpen.
Je knijpt rondom de omtrek, terwijl je trekt/spanning maakt door langs de horizontale lijn een kracht uit te oefenen.
Knijpen is een kracht die je met je vingers uitoefent. Vasthouden betekent knijpen, of je je daar nu van bewust bent of niet.
De mate van het kunnen trekken, vasthouden en knijpen, is afhankelijk
van hoeveel oppervlak je vingers met het touw delen, dus hoe groot/dik het materiaal is dat je vasthoudt, en ook
van het soort materiaal dat je vasthoudt.
Hoe dunner, gladder of vetter het touw, hoe groter de
wrijvingskracht is die je moet gebruiken om het niet uit je hand te laten glijden, hoe
groter de druk is in je hand.
En hoe dikker, stroever en zachter het touw, hoe kleiner de wrijvingskracht en dus hoe kleiner de druk in je hand zal zijn.
Een groter oppervlak staat dus toe dat je als het ware meer in het touw kunt knijpen. Zo kun je bijvoorbeeld veel beter
een dik, zacht touw vasthouden (en er in knijpen en er aan trekken) dan een dunne waslijn.
Met andere woorden: hoe dunner het touw, hoe groter de druk en
hoe meer je moet knijpen om de kracht uit te oefenen.
Wie van onderstaande personen moet harder knijpen en trekken en heeft meer druk in zijn handen?
Dat is de persoon rechts; hij heeft een dunner en gladder touw in zijn handen dan de persoon links. Het touwtrekken zal hem dan ook veel
eerder vermoeien en pijn doen dan de persoon die de brede, stroeve band vasthoudt.
Hoe harder je aan een touw trekt, hoe groter de spanning wordt. Uiteindelijk kunnen er twee dingen gebeuren.
1.) Het touw knapt. De stof waaruit het touw is samengesteld kan een grotere kracht niet weerstaan en breekt in stukken. Dat zie je ook als je met
een te dun touw een te zware lading probeert te hijsen of verschuiven.
2.) Het materiaal dat het touw vasthoudt (aan vastgebonden is) buigt door, laat los of breekt/knapt. Nu kan de stof waaruit het materiaal is samengesteld niet
meer genoeg tegenkracht bieden, de kracht is te hoog waardoor het materiaal buigt of stuk gaat (of loslaat).
Kracht op een massa
Wanneer er een kracht komt op een massa, dan speelt ook de gravitatie (g) mee wanneer je de uiteindelijke druk wilt uitrekenen.
De gravitatieconstante is de waarde voor de zwaartekracht en is hier in Nederland 9,81 N (ook wel: de valversnelling is 9,81 m/s^2).
Bijvoorbeeld: Er ligt een steen met een massa van 1 kg op een plankje van 400 cm².
De kracht waarmee de steen op het grondvlak duwt, is de zwaartekracht.
Iemand gaat op de steen staan met een kracht van 60 N.
Samen is dit 1 kg x 9,81 N + 60 N = 69,81 N (7,12 kg).
De druk die nu op het plankje wordt uitgeoefend, is 7,12 kg/400 = 0,018 kg/cm².
Deze berekening is ook gehanteerd in de tabellen die straks te zien zijn.
Oppervlakte
Zojuist is al duidelijk gemaakt dat kracht evenredig is met het oppervlak waar de kracht mee of op uitgeoefend wordt,
en dat deze samen de druk bepalen.
Daarom is het ook zo dat wanneer er met een taps aflopend voorwerp kracht wordt gezet, dat er dan verschil is in oppervlak en dus in druk.
Wanneer je met één uiteinde (deze noemen we even A) van 10 cm² met het andere uiteinde ((deze noemen we B) van 2 cm² op een oppervlak een kracht
van bijvoorbeeld 40 N uitoefent,
dan komt er op B een druk van 40/2 = 20 N/cm², terwijl er op A een druk van 40/10 = 4 N/cm² staat.
De druk aan het dunnere uiteinde B is 5 x groter dan aan het dikkere uiteinde A. Logisch, want het oppervlak van 10 cm² is ook 5 x groter,
zodat dezelfde kracht
over een 5 x groter oppervlak wordt verdeeld en dus een 5 x kleinere druk heeft.
Dit principe wordt gebruikt bij bijvoorbeeld priemen en naalden. Die hebben bij het handvat een redelijk oppervlak, zodat je het goed kunt vasthouden en
flink kracht kunt zetten. Deze kracht wordt nu
doorgegeven naar het uiteinde van de priem en de druk wordt enorm veel groter bij de naaldpunt. Daarom kan een scherpe naald ook zo goed door stoffen
heenkomen waar botte naalden (met een groter oppervlak) dat niet kunnen,
die hebben een veel kleinere druk op de naald.
Tot zover uitleg over krachten, druk en oppervlak. Nu de terugkoppeling naar de praktijk: het paardrijden.
Krachten bij bitgebruik
Bovenstaande uitleg en voorbeelden zijn ook van toepassing bij ruiter en paard. Bij het paard is het echter allemaal nog wat ingewikkelder dan dat er alleen
trek- en duwkrachten plaatsvinden. Er vinden namelijk krachten in meerdere richtingen en op
meerdere oppervlaktes plaats;
ventraal op de gehele onderkaak en in het midden tegen de tong, lateraal tegen de randen van de onderkaak (de lagen), en
dorsaal tegen het verhemelte, juist wanneer bitten te ruw worden gebruikt of wanneer bitten omhoog bewegen.
De tegengestelde krachten worden ten eerste geleid tegen de kiezen, en vervolgens achterwaarts opgevangen.
Vooral de lateraal geleide krachten belemmeren de voorwaartse beweging van het paard. Daarnaast zijn het kaakgewricht, de nek en de wervelverbindingen
gebieden waar hoge krachten op komen. In dit blog wordt de schadelijke impact hiervan niet behandeld.
Deze krachten zijn ook altijd onderhevig aan bewegingen en het continue veranderen van de krachten. Daarnaast is een bit
geen plat maar een rond voorwerp. Omdat een bit rond is, is het oppervlak waarop het bit contact maakt met de lagen
maar heel klein, ongeveer 0,3 cm² aan beide kanten van de mond. De biomechanische werking van bitten is ook veel ingewikkelder dan slechts een plat,
'doods' voorwerp en het werkelijke effect is ook een stuk 'scherper'.
Het bit ligt ook nooit volledig stil in de mond; het beweegt door de bewegingen van de ruiter, de
hand van de ruiter en de teugel, door bewegingen van het paard zelf, het lichaam (benen, rug, hals, nek), het hoofd, het kaakgewricht en de mond (lippen, tong, kaken)
en de vrijwel onzichtbare bewegingen door het continue veranderen van kracht op de teugel. De teugelkracht is namelijk nooit constant.
En tot slot is er vrijwel nooit een gelijke kracht op beide teugels, links en rechts is er altijd een verschil, waardoor deze krachten ook geen gelijkmatige
druk in de mond veroorzaken.
Druk (duwkracht) van het bit
Het bit drukt dus met diverse krachten op diverse oppervlakten. Omdat het veel te ingewikkeld is om diepgaand op alle werkende krachten in te gaan, kijken we nu alleen naar de kracht die op de lagen van het paard uitgeoefend wordt. De lagen van het paard zijn heel erg dun en de dikte varieert per paard van 2 tot 8 mm, dus gemiddeld 5 mm. Dit betekent dat de kracht over een zeer klein oppervlak verdeeld wordt, waardoor er een hoge druk ontstaat op de lagen.
Trekkracht van de ruiter
Wanneer je aan de teugel trekt, dan zie je dat de teugel strak gaat staan.
Je trekkracht werkt nu de zwaartekracht tegen (een deel van de teugel komt omhoog). De teugel komt niet 'achter je aan' zoals een loshangend touw dat zal doen of
wanneer de teugel niet aan het bit in de mond zou zitten. Er is dus een andere kracht die je tegenwerkt, en dat vindt plaats in de mond van het paard
(en ook in het kaakgewricht
en de nekwervels, maar we blijven in dit blog bij de mond).
Het bit is van stijf materiaal, geeft duwkrachten op diverse oppervlakten in de mond en geeft daar dus druk.
Hoe harder je trekt, hoe groter de kracht op de teugel,
hoe groter de druk in de mond. Het is natuurkundig niet helemaal correct, maar je mag globaal wel stellen dat de spanning in de teugel (teugelkracht) gelijk is aan de
(tegen)kracht van de mond. En aangezien dit geen trekkracht is (behalve dan wanneer het paard bijna letterlijk de teugels uit je handen trekt door met z'n hoofd
naar beneden of naar voren te duiken), maar ventrale, dorsale en laterale duwkrachten, is de druk van krachten afhankelijk van het oppervlak waar de druk op uitgeoefend wordt.
En ook bij het paardrijden kunnen er uiteindelijk twee dingen gebeuren.
1.) De teugel knapt of het bit of de kaak breekt. De stof waaruit de teugel, het bit of de kaak is samengesteld, kan een grotere kracht niet
weerstaan en de stof breekt in stukken. In de praktijk zien we dit niet zo heel vaak gebeuren (hoewel een teugel nog wel eens kan knappen),
aangezien een paard een pijngrens heeft die van invloed is op het wel of niet accepteren van druk.
2.) Het hoofd en de nek van het paard buigen door. Nu kan de stof waaruit de mond en de nek zijn gemaakt niet meer genoeg tegenkracht bieden en
"buigen mee".
Feitelijk kunnen de mond, kaken en het nekgewricht geen weerstand meer bieden tegen de
kracht (en de pijnervaring van die kracht)
en buigen dus mee. Dit is wat er gebeurt bij het in de krul rijden, de LDR en de Rollkur, en
is een voorbeeld van aangeleerde hulpeloosheid.
Oppervlak ruiter en paard
De werking tussen ruiterhand en paardenmond is - net als bij de priem - ook taps afnemend. Het oppervlak van de ruiterhanden plus de teugel is groter dan het oppervlak van de lagen plus het bit. Ook wanneer het bit op de tong drukt, is de mond qua oppervlak kleiner dan het oppervlak van de ruiterhanden.
De ruiterhanden kun je dus zien als het handvat van de priem en de lagen als het dunne uiteinde van de priem. Er is dus altijd meer druk in de paardenmond dan in de ruiterhanden. Wanneer het voorwerp waarmee je kracht uitoefent - bijvoorbeeld 40 N op de teugel - taps afneemt van de hand (bijvoorbeeld 4 cm²) naar een oppervlak in de mond (bijvoorbeeld 1 cm²), dan is er aan beide uiteinden op de teugel dezelfde kracht 40 N, maar waar de 40 N in de ruiterhanden komt (4 cm²), is een kleinere druk (namelijk 40/4 = 10 N/cm²) dan waar de 40 N op 1 cm² komt (namelijk 40/1 = 40 N/cm²). Deze laatste (de mond van het paard) heeft dus 4 x zoveel druk en zal dus eerder pijn ervaren dan de ruiter in z'n handen. En dan hebben we de gevoeligheid van de mond nog geheel buiten beschouwing gelaten.
Bovendien is het zo - nog even terug naar de trekkracht - dat je met een brede/dikke en stroeve teugel (en/of met handschoentjes met grip) meer kracht kunt zetten dan met een dunne, smalle en gladde teugel (en met blote handen rijdt). Een teugel van 2 cm breed kan ook 2 x zoveel trekken als een teugel van 1 cm breed, waardoor er 2 x zoveel kracht gezet kan worden en dit in bovenstaand rekenvoorbeeld al 80 N/cm² druk in de mond veroorzaakt terwijl de ruiterhanden daar qua druk helemaal niets van merken.Tot zover veel informatie. Nu gaan we kijken naar de teugeldruk.
Teugeldruk
Wat met teugeldruk bedoeld wordt, is teugelkracht op een teugel. In diverse onderzoeken zijn hier metingen naar gedaan en op basis hiervan kunnen we berekenen hoeveel druk het paard heeft in de mond (met bit) of op de neus (bitloos), en hoeveel druk de ruiter in z'n handen heeft.
Teugelkrachten worden gemeten op beide teugels in stap, draf en galop met behulp van krachtmeters die bevestigd zijn tussen bit en teugel. Deze krachtmeters geven een signaal in millivolt (mV). Via de datalogger worden de gemeten millivolts omgerekend naar kracht (Newton) die vervolgens weer worden omgerekend naar kilogrammen.
Uit de weinige reeds uitgevoerde onderzoeken naar teugelkracht komen verschillende resultaten naar voren.
In de onderzoeken Preuschoft (1993, 1999) en Preuschoft et al (1999) gebruikten ervaren ruiters krachten tot 30 Newton in stap (= 3,06 kg) tot 60 Newton in draf
(= 6,11 kg) tot 75 Newton in galop (= 7,65 kg) en nam zelfs krachten waar van maar liefst 150 Newton (= 15,3 kg).
In een onderzoek van Clayton et al. uit 2005 (uitgevoerd met één paard en één ruiter) bleek de hoogst waargenomen
teugelkracht in stap 43 N (= 4,38 kg), in draf 51 N (= 5,20 kg) en in galop 104 N (= 10,6 kg) te bedragen.
Uit dit onderzoek kwam onder andere naar voren dat de
standaard teugeldruk 2,26 kilo bedroeg, maar wanneer een paard zijn hoofd omhoog bracht, deze druk al gauw opliep tot 13,5 kilo.
In een onderzoek van Warren-Smith et al. (2006), lag de gemiddelde teugelkracht tijdens het rijden op 7,4 N (= 0,75 kg).
Volgens Clayton is de teugelspanning ook continue wisselend, dus nooit constant, en zijn pieken waar te nemen die
optreden in het ritme van het paard z'n gangen, wat het gevolg blijkt te zijn van de bijna onzichtbaar knikkende beweging van het hoofd van het paard.
Tijdens het onderzoek in Nederland (De Cocq 2008) werden teugelkrachten gemeten tijdens het rijden met paarden van verschillend ras, getraind in verschillende niveaus en disciplines, gereden door ruiters van verschillend niveau. De gemeten krachten bedroegen hier als volgt.
teugelkrachtmetingen 1 teugel in kg | op beide teugels in kg** | ||||||
min. | max. | gem. | min. | max. | gem. | ||
stap | 1,36 | 5,94 | 2,90 | 2,72 | 11,88 | 5,80 | |
draf lichtrijden | 1,56 | 6,73 | 3,04 | 3,12 | 13,46 | 6,08 | |
draf doorzitten | 1,74 | 8,20 | 3,18 | 3,48 | 16,40 | 6,36 | |
galop | 1,62 | 8,91 | 3,50 | 3,24 | 17,82 | 7,00 | |
** Voor het gemak gaan we er hier en in de berekeningen vanuit dat op beide teugels evenveel kracht staat, iets wat in de praktijk vrijwel nooit het geval is. |
Het verschil tussen de door de ruiters zelf geschatte teugelkracht die ze dachten te gebruiken en de werkelijk gemeten
teugelkracht was voor de gangen stap, draf lichtrijden, draf doorzitten en galop
respectievelijk 1,78 kg, 1,68 kg, 2,03 kg, 1,98 kg (gemiddeld). Ruiters zijn dus in de veronderstelling dat ze
met zo'n 2 kg per teugel (samen 4 kg) minder rijden dan dat ze daadwerkelijk doen.
De waarden uit bovenstaand onderzoek zijn berekend over 5 paarden die gereden zijn door 26
ruiters. De gevonden maximale teugelkrachten zijn hierdoor
beter onderbouwd dan die van voorgenoemde onderzoeken in 1993, 1999, 2005 en 2006. Vandaar ook dat we deze uitkomsten gebruiken voor de berekeningen
die hieronder staan.
Druk in de mond
Om de druk in de mond van het paard te kunnen berekenen, hebben we de volgende gegevens nodig:
- de (teugel)kracht
- het oppervlak
- de massa (in kg, wat wij noemen 'het gewicht')
Druk in de mond bij een gemiddelde teugelkracht in stap.
- De gemiddelde teugelkracht is 2,90 kg per teugel in stap, twee teugels is x 2 = 5,80 kg teugelkracht.
- De gemiddelde leren teugel is zo'n 18 mm breed, de teugel neemt in de ruiterhand een oppervlakte in van zo'n 100 mm², dat geeft gezamelijk 1800 mm² voor één hand en 3600 mm² voor beide handen; 5,80/3600 = 0,0016 kg/mm² oftewel 0,016 kg/cm² druk in de ruiterhanden.
- De lagen waarop het bit inwerkt, nemen we samen 10 mm breed.
- Het bit (uitgaande van een basis trensbit zonder extra inwerkingen, deze variëren van 7 tot 18 mm) nemen we op 6 mm dik en beschouwen de vorm van het bit als 'vectormatig plat'. Als drukoppervlak voor het paard verkrijgen we hiermee 6 mm (bit) x 10 mm (lagen) = 60 mm².
- Een gemiddeld trensbit weegt 300 gram, dat ligt sowieso als massa (in kg) in de mond.
- De druk is nu gewicht bit/oppervlakte (dus 3/60 = 0,05) + teugelkracht/oppervlakte (dus 5,80/60 = 0,097 kg/mm², afgerond 0,10).
- 0,05 + 0,10 = 0,15 kg/mm² oftewel 1,5 kg/cm² druk in de mond van het paard.
Het verschil tussen de druk in de ruiterhanden (0,016) en in de paardenmond (1,5) is 94.
Dit betekent dat het paard met een bit en met een gemiddelde teugelkracht in stap dus al 94 x meer druk in z'n mond heeft dan de ruiter in z'n handen.
Bij de hoogst gemeten teugelkracht in galop (8,91 kg per teugel) met een trensbit heeft het paard al
een druk in de mond van 3,5 kg/cm².
Als we hier een extra hefboomwerking aan toevoegen (zoals het pessoa bit, de liverpool stang, het kimblewick bit, de pelham, de vlinder, de shank snaffle
en het port bit), dan moet de versterking van druk vermenigvuldigd worden met de
verhouding van de hefboomwerking. Meestal is de hefboomwerking x 4, dus
heeft het paard in stap bij een gemiddelde teugelkracht al een druk van 4,4 kg/cm² in z'n mond.
Wanneer de ruiter flink aan de teugels trekt, kan de kracht in de mond gemakkelijk oplopen tot 250 kilo. Daarbij is het ook nog zo dat een bit niet
alleen drukt, maar ook knijpt, wrijft, prikt en op de tong drukt, waardoor een kleine
verhoging van teugelkracht niet alleen minstens een verdubbeling aan kracht (kg) teweeg brengt, maar ook behoorlijk impact heeft op de gevoelige
lagen en tong.
Druk op de neus
Om de druk op de neus van het paard te kunnen berekenen, hebben we ook weer de volgende gegevens nodig:
- de (teugel)kracht
- het oppervlak
- de massa (in kg, wat wij noemen 'het gewicht')
Druk op de neus bij een gemiddelde teugelkracht in stap.
- De gemiddelde teugelkracht is 2,90 kg per teugel in stap, twee teugels is x 2 = 5,80 kg teugelkracht.
- De gemiddelde leren teugel is zo'n 18 mm breed, de teugel neemt in de ruiterhand een oppervlakte in van zo'n 100 mm², dat geeft gezamelijk 1800 mm² voor één hand en 3600 mm² voor beide handen; 5,80/3600 = 0,0016 kg/mm² oftewel 0,016 kg/cm² druk in de ruiterhanden.
- De neusomvang waarop de neusriem inwerkt, nemen we 360 mm lang.
- De neusriem (uitgaande van een door de KNHS toegestane lederen neusriem in de dressuur) nemen we op 20 mm breed. Als drukoppervlak voor het paard verkrijgen we hiermee 20 mm (neusriem) x 360 mm (neusomvang) = 7200 mm².
- Een gemiddelde lederen neusriem weegt 250 gram, dat ligt sowieso als massa (in kg) op de neus.
- De druk is nu gewicht neusriem/oppervlakte (dus 2,5/7200 = 0,0003) + teugelkracht/oppervlakte (dus 5,80/7200 = 0,0008 kg/mm²).
- 0,0003 + 0,0008 = 0,0011 kg/mm² oftewel 0,011 kg/cm² druk op de neus van het paard.
Het verschil tussen de druk in de ruiterhanden (0,016) en op de paardeneus (0,011) is 0,7 in het voordeel van het paard.
Dit betekent dat het paard met een neusriem en met een gemiddelde teugelkracht in stap dus 0,7 x minder druk op z'n neus heeft
dan de ruiter in z'n handen. En dat is dus het omgekeerde van het rijden met een bit.
Bij een sidepull heeft de ruiter meer druk in z'n handen dan het paard op z'n neus, maar bij een hackamore (met een hefboomwerking met de factor 4)
wordt dit dus voor het paard 4 x meer, terwijl de druk voor de ruiter hetzelfde blijft.
Kijken we naar de hoogst gemeten teugelkracht in galop (8,91 kg per teugel), dan heeft het paard een druk
op z'n neus van 0,028 kg/cm².
Als we hier een extra hefboomwerking aan toevoegen (zoals de hackamore),
dan komen we uit op 0,102 kg/cm² en is de druk voor het paard opeens groter dan de druk in de ruiterhanden.
Deze 0,102 kg/cm² is overigens net zoveel druk als bij een 'vriendelijk nietsdoend' bit in draf lichtrijden bij een minimaal gemeten teugelkracht
(en dus vriendelijke ruiter).
Dit betekent dat een onvriendelijke ruiter met een hackamore in stap net zoveel druk veroorzaakt bij het paard als een vriendelijke ruiter
met een 'nietsdoend' bit in draf.
Tot zover de cijfers en de feiten. Wil je alle berekeningen naast elkaar zien, bekijk dan de tabellen in het artikel Krachten en teugeldruk.
Fijn, licht en subtiel
Een veel gehoorde term bij het paardrijden is "fijn, licht en subtiel".
Maar wat houdt dit nu eigenlijk in?
Over het algemeen zien we dat hoe strenger de inwerking van het bit of de neusriem is, hoe fijner en subtieler de ruiter zijn of haar hulpen kan geven.
En dit klopt helemaal, het is precies zoals het er staat: het is fijn en subtiel voor de ruiter. Nièt voor het paard.
Wanneer de ruiter bijvoorbeeld met stang & trens rijdt en wanneer dit een gemiddeld vriendelijke ruiter is
(dus rijdt met de laagst gemeten teugelkracht, in stap), dan heeft deze ruiter 0,008 kg/cm² in z'n handen.
Maar het paard loopt met een druk van 1,6 kg/cm² in de mond. Gaat het iets sneller (galop) en is het een iets minder vriendelijke ruiter
(die rijdt met de zwaarst gemeten teugelkracht), dan heeft de
ruiter 0,019 kg/cm² in de handen en galoppeert het paard met maar liefst een druk van 8 kg/cm² in z'n mond.
Het "verfijnd en subtiel" gaat voor de ruiter dus inderdaad op; een minieme beweging met de pols, hand of zelfs een vinger brengt
zoveel druk in de mond teweeg, dat het paard dit onmiddellijk voelt in z'n toch al zo gevoelige mond.
Maar of het paard zich ondertussen werkelijk zo'n "happy athlete" voelt met al die kilo's druk in z'n mond, valt natuurlijk ten zeerste
te betwijfelen.
Sommige ruiters vinden dat ze zonder bit (en/of zonder hefboomwerking) zoveel kracht moeten zetten om bepaalde oefeningen uit te voeren, en dat ze al die druk op de neus zielig of onprettig vinden voor het paard en daarom een bit als fijn en licht ervaren. Wat er zonder bit werkelijk gebeurt, is dat de druk verlegd is van de paardenmond naar de ruiterhand. Immers, het drukoppervlak voor het paard (de neusriem op de neus) is nu vele malen groter en daarmee de druk voor het paard vele malen kleiner. De ruiter zal nu harder moeten trekken om dezelfde druk op het paard te kunnen uitoefenen. En aangezien dit voor de ruiter niet prettig rijden is, wordt dikwijls weer de voorkeur gegeven aan het bit, zodat men weer 'fijn en subtiel' kan werken. Dat de druk dan weer naar de mond van het paard wordt verlegd, is men zich vaak helemaal niet van bewust.
Brede neusriem
De brede neusriem die de basis is voor de hoofdstellen van de PMC bitloos lijn,
is voor veel ruiters een favoriet model, juist omdat de druk over een groot oppervlak verdeeld wordt
en er richting het paard heel fijn, licht en subtiel en dus vriendelijk gewerkt kan worden.
Er zijn ook ruiters die er minder enthousiast over zijn; de brede neusriem zou ruis bij het paard kunnen veroorzaken,
oftewel de hulpen zouden vaag, verwarrend en onduidelijk bij het paard overkomen omdat je niet 'fijn en subtiel' zou kunnen werken.
Maar wanneer we een eenvoudige vergelijking maken,
dan is het neerstrijken van een vlieg op de vacht van het paard heel fijn, subtiel en duidelijk;
een paard voelt het meteen en reageert vrijwel ook meteen (door bijvoorbeeld met de huid te trillen) terwijl het vrijwel nihil druk en al helemaal
geen ruis ervaart. En zo komt de val van een takje of steentje op de vacht van het paard wel harder aan, maar niet fijner, subtieler of duidelijker.
Fijn, subtiel en duidelijk is afhankelijk van hoe de hulpen gegeven worden, niet van de hoeveelheid druk waarmee ze gepaard gaan.
Daarom kan alleen lichaamstaal (zonder fysieke druk) al voldoende zijn om met je paard te trainen en samen te werken.
Paarden die gewend zijn geraakt aan veel druk, en ruiters die gewend zijn deze druk (onbewust) te hanteren,
kunnen gelukkig altijd weer terug naar de basis en dus naar het werkelijke fijn, licht en subtiel.
Gerelateerde blogs
- Druk bij paardrijden
- Krachten en teugeldruk
- Alle artikelen en blogs onder Leesvoer
Teugeldruk is een blog van Bitloos Paardrijden.
Auteur: Petra Mensink, d.d. 26 november 2008.
Copyright ©2008 Bitloos Paardrijden, all rights reserved.